Kaert d’r mit? gaef mer op !
De Kwaojongé
Strategische beschouwing Het voorwoord is afgesloten met ‘Gaef op!’ Dat zou een beeld kunnen oproepen van een nonchalant, vrij impulsief of zelfs gedachteloos begin. Dat is niet zo! Goede kaartresultaten worden door de één toegewezen aan ‘geluk’ en door een ander weer aan de ‘wetenschap’. Toeval en wetmatigheid samen vormen de basis van alle gebeurtenissen en daar zijn vele boeken over vol geschreven. Op het speelveld van de werkelijkheid ontstaan patronen en die geven informatie over de veranderingen ten opzichte van het bestaande en geven tot op zekere hoogte de mogelijkheid ontwikkelingen te voorspellen. Voor het Kwoajónge geldt in wezen hetzelfde. Je ziet patronen ontstaan. Doe iets met deze informatie maar doe geen absurde zaken. Speel het spel volgens de regels, volg je maat, vertrouw (op) hem en speel nooit vanuit de opvatting ‘alleen op de wereld’! Gebruik de tijdens het spel toenemende kennis voor creatieve oplossingen van de spelproblemen. Creatieve probleem-oplossing op basis van toegenomen kennis in combinatie met het consequent invulling geven aan de vooraf gemaakte, duidelijke afspraken geven de grootste kans op een goed resultaat. Kwoajónge is dus ontspanning, maar wel een serieuze zaak! Vanaf het allereerste begin is er alles op gericht om het strategische doel ‘het volgens de regels van het spel bemachtigen van meer dan 20 punten’ te bereiken. Dat betekent dat alle spelers vanaf het begin alle aandacht nodig hebben voor de tactische inzet van de beschikbare middelen (de kaarten, het gevoel voor de kaart, het nuchtere verstand, de emoties van de ziel, het moedige of voorzichtige karakter enz). Het spannende aan Kwaojónge is de voortdurende positiewisseling die ontstaat door de handeling van de maat en/of tegenspeler(s). Het lijkt een beetje op oorlogvoeren met vreedzame middelen en geen hoge inzet (al zijn er spelers die op leven en dood spelen). Het zijn echter niet alleen de wisselende omstandigheden die de tactiek van het moment bepalen. Er zijn eigenschappen die karakterologisch zijn bepaald. Er zijn defensieve spelers die bang zijn om te verliezen of fouten te maken, er zijn roekeloze spelers die alles motiveren met ‘... ik dacht ...’ (en dat is nou net het enige wat ze zeker niet gedaan hebben!) en daarmee onverantwoorde risico’s nemen (‘ene döle, beklopte, knatsgekke dus’ ..... als het fout gaat, maar een held .... als het goed gaat). Dan zijn er de dynamische spelers. Die weten op het juiste moment gas te geven en gas terug te nemen. Zij nemen verantwoorde gecalculeerde risico’s en nemen de mislukking met een glimlach. All in the game! Het rekening houden met de tactische geaardheid van de maat en de tegenspelers is een wezenlijk onderdeel van de tactiek! We lopen het spelpatroon eens heel globaal na. Dat begint altijd met de troefmaker. Krijgt die vier kaarten van dezelfde kleur in de 1 e gift, dan is het troef maken een fluitje van een cent. Maar wat als er vier verschillende kaartkleuren de 1 e gift vormen? Of twee keer twee dezelfde? Men kan gokken en men kan altijd voor dezelfde kleur kiezen. (Je hoort dan wel eens: ‘ich maak de klieje (kruutsere) van d’r Kwöb’ waarmee wordt aangegeven: ik doe net als Kwöb als die vier kleuren heeft). Men kan zich ook het sjödele in herinnering roepen en het köppe. Zijn stapeltjes blijven zitten? Hoe zag die slag er in het vorige spel uit? Hoe zijn de kaarten in de slag gevallen? Hoe zijn de kaarten blijven zitten? Ga er maar aan staan! In de 2 e gift wordt voor de troefmaker duidelijk hoeveel troefkaarten hij bezit. Er waarmee komt hij dan uit? Het volgende probleem. Heeft die speler vier troeven dan ligt het beginnen met troef te kaarten voor de hand. Maar wat als er maar twee troeven zijn? Bij Aas plus Heer is die vraag gemakkelijker te beantwoorden dan bij Heer plus Boer. In dit laatste geval een troef opkaarten kan tot resultaat hebben dat de tegenpartij alle troefslagen krijgt (en dus ook de 10 punten die daarmee zijn gemoeid). Dan toch maar een hoge van een niet troefkleur opkaarten? En welke dan? De 1 e tegenspeler moet een inschatting maken ten aanzien van de vraag: ‘Wat leg ik in de slag?’. Hij weet dat zijn maat op de achterhand zit (als laatste een kaart in de slag zal leggen) en dat geeft toch wat sturingsmogelijkheden. Komt troeven Aas op, dan heeft de 1 e tegenspeler het gemakkelijk: kleintje (van troef- of een andere kleur) leggen. Maar wat als de troefmaker met een hoge niet-troefkleur uitkomt? Die geeft daarmee aan dat diens maat de hoogste troef moet inzetten. Dat zou dan wel eens enkele punten kunnen zijn. Zou de 2 e tegenspeler (de maat van de 1 e tegenspeler!) misschien de hoogste troef hebben? In dat geval is het verstandig als de 1 e tegenspeler ‘een duit in het zakje doet’ en een hoge kaart (van de gevraagde of -als hij niet bekennen kan- van een andere kleur) in de slag legt. Heeft zijn maat de hoogste kaart, dan haalt hij ‘eine vette sjlaag bènne’ (veel punten betekent dat). Mislukt de opzet, dan komt dat koppel in de verdediging te zitten en moet dus de tactiek weer veranderen. Hoe zit het nou met de koempel (maat) van de troefmaker? Komt het Aas op, dan is de zaak eenvoudig: klein bekennen. Bij niet kunnen bekennen zal de maat van de troefmaker meteen de gelegenheid te baat nemen om te seinen. De toefmaker zal bijna altijd (indien mogelijk) nog eens troef kaarten (om één troef van zijn koppel in te ruilen tegen twéé van de tegenstanders). Blijft de slag aan de troefmaker, dan zal die het signaal van zijn maat proberen (volgens de regels van de kunst!) te beantwoorden. Maar wat te doen als de 1 e slag aan de 1 e tegenspeler is gebleven, die opkaart en diens maat troeft voordat de troefmaker zijn kaart (de 4 e in de slag) moet leggen? Probeert die 2 e tegen-speler zo op de riante achterhand te komen? Probeert hij de troefmaker uit de tent te lokken? ‘Haol ‘m oet de tent’ is immers een veel gehoord advies! Is hij sterk in de troef en zal hij bij behoud van de slag alweer troef kaarten om zo zijn eigen kaarten ijzersterk te maken (en het koppel van de troefmaker een ernstige nederlaag toe te brengen)? Wat is wijs? Na de eerste slag ontstaat vernieuwd inzicht. Het koppel van de eerste troefmaker kan in de rol van tegenspeler worden gedrongen. Dat vergt een herziening van tactiek (bij het nog steeds bestaande strategische doel, meer dan 20 punten!). Dat kan zelfs zover gaan dat het strategische doel gewijzigd moet worden: niet meer proberen 20 of meer punten te behalen, maar een slag zien te krijgen (om zo een dubbel negatief resultaat te voorkomen). Zo zijn er vele mogelijkheden die bedacht en daarna beoordeeld moeten worden. In elk spel kunnen tot het bittere einde acht analysemomenten zitten. Het mag duidelijk zijn dat tactische overwegingen het domein en werkterrein van de dynamische spelers zijn. Gecalculeerd risico nemen, maar geen piraterij. Ook ‘sjiethoezer, bangesjieters en bèddezeikers’ (angsthazen dus) maken weinig kans op een goed eindresultaat. Let wel: Kwoajónge is wat anders dan pandoeren, hartenjagen, Heerlerheids bollen of miegelen, spellen waar overigens niets mis mee is!! Dit uitstapje naar de strategie en tactiek van het Kwaojónge laat zien dat in geval de regels eenvoudig zijn, er toch ingewikkelde afwegingen gemaakt moeten worden. Net als bij schaken: je weet nooit zeker wat je tegenspelers… doen.
Wiel en Sjef záliger, Huub en d’r Thieu.
Zeen-der-ouge-Kwaojónge
De Kwaojongé
Strategische beschouwing Het voorwoord is afgesloten met ‘Gaef op!’ Dat zou een beeld kunnen oproepen van een nonchalant, vrij impulsief of zelfs gedachteloos begin. Dat is niet zo! Goede kaartresultaten worden door de één toegewezen aan ‘geluk’ en door een ander weer aan de ‘wetenschap’. Toeval en wetmatigheid samen vormen de basis van alle gebeurtenissen en daar zijn vele boeken over vol geschreven. Op het speelveld van de werkelijkheid ontstaan patronen en die geven informatie over de veranderingen ten opzichte van het bestaande en geven tot op zekere hoogte de mogelijkheid ontwikkelingen te voorspellen. Voor het Kwoajónge geldt in wezen hetzelfde. Je ziet patronen ontstaan. Doe iets met deze informatie maar doe geen absurde zaken. Speel het spel volgens de regels, volg je maat, vertrouw (op) hem en speel nooit vanuit de opvatting ‘alleen op de wereld’! Gebruik de tijdens het spel toenemende kennis voor creatieve oplossingen van de spelproblemen. Creatieve probleem-oplossing op basis van toegenomen kennis in combinatie met het consequent invulling geven aan de vooraf gemaakte, duidelijke afspraken geven de grootste kans op een goed resultaat. Kwoajónge is dus ontspanning, maar wel een serieuze zaak! Vanaf het allereerste begin is er alles op gericht om het strategische doel het volgens de regels van het spel bemachtigen van meer dan 20 punten’ te bereiken. Dat betekent dat alle spelers vanaf het begin alle aandacht nodig hebben voor de tactische inzet van de beschikbare middelen (de kaarten, het gevoel voor de kaart, het nuchtere verstand, de emoties van de ziel, het moedige of voorzichtige karakter enz). Het spannende aan Kwaojónge is de voortdurende positiewisseling die ontstaat door de handeling van de maat en/of tegenspeler(s). Het lijkt een beetje op oorlogvoeren met vreedzame middelen en geen hoge inzet (al zijn er spelers die op leven en dood spelen). Het zijn echter niet alleen de wisselende omstandigheden die de tactiek van het moment bepalen. Er zijn eigenschappen die karakterologisch zijn bepaald. Er zijn defensieve spelers die bang zijn om te verliezen of fouten te maken, er zijn roekeloze spelers die alles motiveren met ‘... ik dacht ...’ (en dat is nou net het enige wat ze zeker niet gedaan hebben!) en daarmee onverantwoorde risico’s nemen (‘ene döle, beklopte, knatsgekke dus’ ..... als het fout gaat, maar een held .... als het goed gaat). Dan zijn er de dynamische spelers. Die weten op het juiste moment gas te geven en gas terug te nemen. Zij nemen verantwoorde gecalculeerde risico’s en nemen de mislukking met een glimlach. All in the game! Het rekening houden met de tactische geaardheid van de maat en de tegenspelers is een wezenlijk onderdeel van de tactiek! We lopen het spelpatroon eens heel globaal na. Dat begint altijd met de troefmaker. Krijgt die vier kaarten van dezelfde kleur in de 1 e gift, dan is het troef maken een fluitje van een cent. Maar wat als er vier verschillende kaartkleuren de 1 e gift vormen? Of twee keer twee dezelfde? Men kan gokken en men kan altijd voor dezelfde kleur kiezen. (Je hoort dan wel eens: ‘ich maak de klieje (kruutsere) van d’r Kwöb’ waarmee wordt aangegeven: ik doe net als Kwöb als die vier kleuren heeft). Men kan zich ook het sjödele in herinnering roepen en het köppe. Zijn stapeltjes blijven zitten? Hoe zag die slag er in het vorige spel uit? Hoe zijn de kaarten in de slag gevallen? Hoe zijn de kaarten blijven zitten? Ga er maar aan staan! In de 2 e gift wordt voor de troefmaker duidelijk hoeveel troefkaarten hij bezit. Er waarmee komt hij dan uit? Het volgende probleem. Heeft die speler vier troeven dan ligt het beginnen met troef te kaarten voor de hand. Maar wat als er maar twee troeven zijn? Bij Aas plus Heer is die vraag gemakkelijker te beantwoorden dan bij Heer plus Boer. In dit laatste geval een troef opkaarten kan tot resultaat hebben dat de tegenpartij alle troefslagen krijgt (en dus ook de 10 punten die daarmee zijn gemoeid). Dan toch maar een hoge van een niet troefkleur opkaarten? En welke dan? De 1 e tegenspeler moet een inschatting maken ten aanzien van de vraag: ‘Wat leg ik in de slag?’. Hij weet dat zijn maat op de achterhand zit (als laatste een kaart in de slag zal leggen) en dat geeft toch wat sturingsmogelijkheden. Komt troeven Aas op, dan heeft de 1 e tegenspeler het gemakkelijk: kleintje (van troef- of een andere kleur) leggen. Maar wat als de troefmaker met een hoge niet-troefkleur uitkomt? Die geeft daarmee aan dat diens maat de hoogste troef moet inzetten. Dat zou dan wel eens enkele punten kunnen zijn. Zou de 2 e tegenspeler (de maat van de 1 e tegenspeler!) misschien de hoogste troef hebben? In dat geval is het verstandig als de 1 e tegenspeler ‘een duit in het zakje doet’ en een hoge kaart (van de gevraagde of -als hij niet bekennen kan- van een andere kleur) in de slag legt. Heeft zijn maat de hoogste kaart, dan haalt hij ‘eine vette sjlaag bènne’ (veel punten betekent dat). Mislukt de opzet, dan komt dat koppel in de verdediging te zitten en moet dus de tactiek weer veranderen. Hoe zit het nou met de koempel (maat) van de troefmaker? Komt het Aas op, dan is de zaak eenvoudig: klein bekennen. Bij niet kunnen bekennen zal de maat van de troefmaker meteen de gelegenheid te baat nemen om te seinen. De toefmaker zal bijna altijd (indien mogelijk) nog eens troef kaarten (om één troef van zijn koppel in te ruilen tegen twéé van de tegenstanders). Blijft de slag aan de troefmaker, dan zal die het signaal van zijn maat proberen (volgens de regels van de kunst!) te beantwoorden. Maar wat te doen als de 1 e slag aan de 1 e tegenspeler is gebleven, die opkaart en diens maat troeft voordat de troefmaker zijn kaart (de 4 e in de slag) moet leggen? Probeert die 2 e tegen-speler zo op de riante achterhand te komen? Probeert hij de troefmaker uit de tent te lokken? ‘Haol ‘m oet de tent’ is immers een veel gehoord advies! Is hij sterk in de troef en zal hij bij behoud van de slag alweer troef kaarten om zo zijn eigen kaarten ijzersterk te maken (en het koppel van de troefmaker een ernstige nederlaag toe te brengen)? Wat is wijs? Na de eerste slag ontstaat vernieuwd inzicht. Het koppel van de eerste troefmaker kan in de rol van tegenspeler worden gedrongen. Dat vergt een herziening van tactiek (bij het nog steeds bestaande strategische doel, meer dan 20 punten!). Dat kan zelfs zover gaan dat het strategische doel gewijzigd moet worden: niet meer proberen 20 of meer punten te behalen, maar een slag zien te krijgen (om zo een dubbel negatief resultaat te voorkomen). Zo zijn er vele mogelijkheden die bedacht en daarna beoordeeld moeten worden. In elk spel kunnen tot het bittere einde acht analysemomenten zitten. Het mag duidelijk zijn dat tactische overwegingen het domein en werkterrein van de dynamische spelers zijn. Gecalculeerd risico nemen, maar geen piraterij. Ook ‘sjiethoezer, bangesjieters en bèddezeikers’ (angsthazen dus) maken weinig kans op een goed eindresultaat. Let wel: Kwoajónge is wat anders dan pandoeren, hartenjagen, Heerlerheids bollen of miegelen, spellen waar overigens niets mis mee is!! Dit uitstapje naar de strategie en tactiek van het Kwaojónge laat zien dat in geval de regels eenvoudig zijn, er toch ingewikkelde afwegingen gemaakt moeten worden. Net als bij schaken: je weet nooit zeker wat je tegenspelers… doen.
Wiel en Sjef záliger, Huub en d’r Thieu.
Zeen-der-ouge-Kwaojónge
Kaert d’r mit? gaef mer op !